Ik had nog zo mijn best gedaan in Nederland door Rijk verhaaltjes te vertellen over een meisje dat naar Amerika verhuisde omdat haar vader daar ging werken. Dat het meisje een nieuwe taal moest leren omdat ze daar Engels spraken en dat ze een afscheidsfeestje gaf met hamburgers en Cola. Toen we net aankwamen in Italië had ik een aantal pogingen gedaan om hem spelenderwijs met de Italiaanse taal kennis te laten maken, maar Rijk wilde er niets van weten.
‘Ik wil niet naar school.’ Was het eerste dat Rijk zei ’s ochtends als hij wakker werd. In het begin was ik nog geduldig geweest en probeerde ik het met woorden.
‘Lieverd, ik snap zo goed dat het moeilijk is als je je niet kan uitdrukken en je niet begrijpt wat er gezegd wordt, probeer Italiaans te leren. Je spreekt en verstaat de taal waarschijnlijk sneller dan wij.’
‘Ik wil het niet leren, ik vind taal stom’, zei Rijk.
Ondertussen kleedde ik hem aan en bereidde Soleil het ontbijt voor.
‘We begrijpen dat je moet wennen aan alle nieuwe dingen, dat hebben wij ook, maar wegblijven help niet’, zei ik.
‘Ik wil niet naar school, ik wil thuis blijven bij jullie.’
‘Papa en mama moeten werken. De kinderen en de juf zullen blij zijn om je weer te zien.’
‘Nee hoor, de kinderen lachen me uit.’
‘Wanneer lachen de kinderen je uit?’